Zoek

Schetsen uit Noord Limburg.

Uit de Nieuwe Venlosche Courant van 11-12-1926


Well Is een echt Maasdorp, door heel Limburg en aan alle Maasschippers bekend, omdat het vlak op den oever der rivier gelegen aan een gedeelte. waar de overvaart goed kon plaats hebben, een pleisterplaats bood, voor alle passeerende schepen. 
Talrijke huizen en herbergen verwachtten hen op den hoogen oever en de toren en de kerk wenkten reeds van verre op den groenen oever. Daarom liet het dorp ook in de lengte op den oever en staan er nog hooge en groote nering huizen. Toen de beurtschepen en later de stoombooten de groote handelsverbindingen onderhielden van de Maasdorpen met de .groote steden in Holland was het er druk. Vee en varkens, rogge en tarwe werden afgeleverd, kolen en kalk, timmerhout en leien gehaald.
De veren waren druk en het vischwater was nog niet bedorven door den fabrieksafval en door giftige stoffen, zoodat de visscherij nog wat te beteekenen had.

Veerman Frans Kessels met een dame uit Den Haag rond 1900.


De veerman was een autoriteit, waarmede te rekenen viel, die als weerkundige ook goed weer en storm voorvoelde en de te Well gestationeerde commiezen hadden hun gemakkelijk na te gaan terrein aan de Maas. 
Well had een notaris, een sub-ontvanger en dokter, een apotheker, een klooster en allerlei andere attributen van een groot dorp.
Lag het veer in vroegere tijden (slechts een korte periode) meer Noordwaarts aan de Staaij, later werd het vlak tegenover het dorp aan de Kooij gelegd. De naam Well beduidt hetzelfde als Bom = bron en nog zijn er vlak bij het dorp velen te vinden, de goed helder water geven. Het is dan ook geen wonder, dat de groote heeren reeds vroegtijdig het oog geslagen hadden op de goede en aangename ligging en er een groote burcht of Kasteel vestigden, dat eeuwen en eeuwen lang de trots uitgemaakt heeft van Well.
Well was al vroeg een eigen heerlijkheid met Bergen, afgespleten en afgescheiden van de heerlijkheid Straelen, dieper het land in gelegen, meer zuidelijk gelegen en daarvan gescheiden door zandheuvelen en moerassen, heideveen en woest land. Het oude wapen der heerlijkheid, een staande pijl, is ook nog uit den eersten tijd afkomstig.

 Op het kasteel Well was het een groot gedoe. Daar zetelde een baron of graaf die  daar volgens zijn stand moest leven al werd ook alles met overleg in ‘t werk gezet Hij reed in een zware mooie koets, getrokken door vier paarden De koetsier en de palfrenier droegen uniform kuitkousen en gepoederde pruikjes en alles was advenant. Wat de heer wilde moest gebeuren en zijn naamsdag was een heel feest.
   Langzamerhand had men op het groote kasteel geleerd hoe men moest huishouden en hoe men de uitgaven moest aanpassen aan de inkomende cijnzen, thynsen, rookhoenders, landpachters, tollen en molenopbrengsten. Daarvoor had men een groot boek met perkamenten omslag aangelegd, waarop een secure rentmeester geschreven had met krullende letters en trekletters gevloeid uit een welgesneden ganzenveer. „Dit syn de oude Costuymen en gewoonten van den hoogadeliken huyse Well”. Zij waren destijds al overgenomen uit een nog veel ouder boek, dat door het veelvuldig gebruik en het liggen versleten en wormstekig gevlochten was. Uit dit boek kregen wij een eigenaardigen kijk op het leven der Wellsche kasteelbewoners en wij verzoeken onze lezers hunne gedachten terug te willen voeren ongeveer tweehonderd jaar terug. De rentmeester begint dan uit het oude boek vóór te schrijven, dat op alle geboorte en naamsdagen van den genadige heer, gemalin of der kinderen de heer pastoor ten eten gevraagd werd. De heer vertegenwoordigde do rechtsmacht, de pastoor de geestelijke autoriteit en men wist op het kasteel heel goed, dat eendracht maakt macht, en men vooral heeroom, die tusschen kasteel en dorp onder zijn eigen lindeboomen woonde te vriend moest houden wat men dan ook trouw deed, vooral ook omdat, de kasteelheer en de burchtvrouw goed katholiek waren. 
  Op de jaargetijden der familie ging men ter kerk en werden pastoor en kapelaan ten eten gevraagd, evenals op het vischeten van Goeden Vrijdag.
Het kasteel was bekend om zijn goeden wijnkelder en de bottelier sloeg de wijn met groote okshoofden, zoals uit de rekeningen te zien was.
Well had een gilde, dat van Sint Vitus, wiens beeld op kermis en op Sint Vitus dag in de processies omgedragen werd. waarvoor de kerkmeesters den drager een paar riemen moesten leveren en waarvan de koning bij zijn aantreden een rijksdaalder of een nieuwen hoed ontving, die door den kasteelheer geschonken werd.
Op Vastenavond trokken de Gildebroeders naar het kasteel evenals de schoolkinderen, die dan teerden, evengoed als de grooten. Daarvoor gaf de rentmeester vanwege het kasteel een gulden en 10 stuivers. Paschen of Goeden Vrijdag gingen de koster en de pastoorsmeid om eieren rond, dan gaf men op het kasteel eieren tot een bedrag van 2 gulden en 18 stuivers, dus ongeveer 200 stuks, bovendien aan ieder nog 15 stuivers en westenboterhammen. Witbrood of westenbrood was toen uitzondering. Het volk at het gewone, bruine, grof gemalen brood met de zemelen.   Op Sint Philipsdag zond men van het kasteel een kaars van twee gulden aan de kerk en voor het zuivel of Paaschgeld 2 gulden.
In Well hield men oudtijds sterk aan de gebruiken. Zoo voerde men op Pinksterdag een meisje in 't wit gekleed en bekranst naar het kasteel, de zoogenaamde Pinksterbloem. Deze kreeg dan 12 stuivers, nadat de kinderen rond haar gedanst en gezongen hadden.
  Ook bij het vogelschieten werd de heer van  het kasteel gevraagd, om het eerste schot te lossen. Schoot hij bij ongeluk den vogel af dan werd hij koning, wat weer aanleiding gaf tot een extra gift aan het Gilde, vergezeld van eenige tonnen bier en de noodige schenkagie in brood en ham.  Dan trok men weer naar het slot al trommende en fluitende tot op het binnen voorplein. De graaf kwam met zijn gemalin voor het open raam; er werd hard getromd gefloten en gezwaaid. De kapiteins en dekens kregen een glas wijn, maakten dan rechtsomkeert naar het dorp,  waar men dan in vreugde bijeen bleef, terwijl de  dorpssmid af en toe de kamers of kleine mortieren laadde en ze dan met een gloeiend ijzer aan een langen stok ontstak, zoodat het daverde langs de Maasboorden en de buren van Wanssum, Blitterswijck Geijsteren en Meerlo ’t konden hooren, hoeveel jolijt er was in het zusterdorp aan de Maas.
Later volgde op een daartoe aangewezen dag een maaltijd, waarbij geen gebrek aan vet gekookte soep, aan groote stukken vleesch, aan gekookte ham, aan prachtige vladen,  pletskes, aan rijstepap met krenten en appelmoes dat met een dikke laag suiker bedekt was terwijl later de gildezusters ook hun aandeel kregen.
Maar alle feesten werden geopend met een dienst in de kerk met voorafgaand klokgelui.