Zoek

Aan onze oostgrenzen

Nieuwe Venlosche courant 17 mei 1913

Toen na den val van Napoleon I de volkeren weder herademden, men wederom ging denken aan het vestigen van geregelde toestanden en het verdeelen van het dooreengeworpen grondgebied in regelmatige landstreken, onderworpen aan hunne rechtmatige heeren, regelde het Frankfurter Congres ook de grenslinie tusschen het nieuwe koninkrijk der Nederlanden en Pruisen. 
Pruisen kreeg de oude gebieden van Cleef en Gelder en een goed deel van het Overkwartier van Gelder. 
Niet de Maas werd de scheiding, maar eene grenslinie, loopende van de Mookerbergen zuidwaarts door de onbehuisde moerassen en woeste gronden aan den voet van de tweede heuvelreeks en door de terrein-inzinkingen naar Venlo toe en zoo vervolgens langs de glooiing van het heuvelplateau naar het dal van de Roer. 
Veelal werd rekening gehouden met de oude grenzen der heerlijkheden, die volgens overoud gebruik door heuveltjes, boomen, slooten, landweegen en palen in stand gehouden waren. 
Nederland kreeg het moeras, Pruisen de boschrijke hoogten. Langen tijd heeft het volk gezegd, dat men Nederland daarmede beet gehad had, wat gedurende drie kwart eeuw de volle waarheid was. 
Want de moerassen lagen daar in beklemmende stilte, met hun bruin, grijswit dek van golvende rietpluimen en lisschen, dat in de lente zich met een schitterend groen tooide. Dan kwam er leven in die woestenij. Vogels bevolkten de pollen en eilandjes. Het waterhoen scharrelde dan door de lisschen; eend en kievit, kleine meeuwtjes hielden het kwakende kikvorschenheer gezelschap, en de langpootige grijze reiger trad weer op als beroepsvisscher. Hier en daar werd turf gestoken en werden de waardelooze watergaten nog grooter gemaakt.
Maar over 't geheel genomen hadden de moerassen, noch de golvende zandheuvel weinig waarde. Beplanting met dennen en slaghout kon hier en daar gelukkig, het bracht slechts na jaren en langzaam zijn interest op!
Meestal waren die uitgestrekte grenslanden eigendom van de gemeenten of wel hier en daar door een machtig en speculeerend grondheer bij zijne heerlijkheid getrokken. Daarmede was dan ook de gelegenheid geopend voor eindelooze twisten, en eene bron geschapen voor menig proces en menigvuldige ruzie tusschen de bewoners der dorpen en aangrenzende heerlijkheden. 
Zóó was het Afferdsch Ven eene oorzaak van vijandschap tusschen de Wellsche en Afferdsche heeren en liet Jan van den Bijlant de Afferdsche boeren, die rustig turf staken, naar hun meenen op Afferdsch Blijenbeeksch grondgebied, door een colonne Wellsche boeren opvangen en in den „bezwaarlijken" toren op het Wellsche slot opsluiten. In den toren moesten ze honger lijden en in de schuur dorschen, terwyl ze, toen ze na zes weken los kwamen, aan enkele voorwaarden moesten voldoen, door Jan van den Bylant als boete opgelegd, onder welke voorwaarden wel de curieuste waren, een visch leveren van twintig pond, eenige goudguldens betalen en een ruiterlaars vol bier achter elkander uitdrinken, alles ten genoegen van den heer, die een en ander zelf controleerde. 
Ook was er groote strijd, over het Heerenven achter den Hamert tusschen de Twisteder boeren, en de onderdanen van den Wellschen heer en graaf M. de Pas de Feuguières. 
Het Heerenven had de Pas met vele andere gronden, van de gemeente herkomende, bij zijn domein gevoegd, terwijl het verder aan den Hamert liggende grondgebied voor weinig geld en naar men wil op niet onhandige wijze verkregen was. 
Wat bij den slechten waterafvoer beplantbaar was, werd met hakhout beplant. 
Toen de twist tusschen Twistede en den graaf eindelijk beslecht was, zette men aan den weg van den Hamert naar Twistede een steenen paal, die er ten eeuwigen dage de grens zou aangeven tusschen de twee vennen ; men wierp er een sloot, die veel bijdroeg tot het afvoeren van het overtollige water naar het Geldersche Kanaal, dat er kort bij lag, en naar de andere zijde naar de beken in de Maas. Onder den Paaldijk werd een duiker gelegd, die het water verder brengen zou.

De Hamert was van ouds een voornaam punt voor den  Maashandel; het was een bekend vereenigingspunt aan de Maas en 't later ontworpen Geldersch Kanaal, waar alles gelost en geladen werd voor Twistede, Kevelaar en elders. Ook liep er de oude bedevaartsweg langs van Noord Brabant naar Kevelaer. 
Wanneer de graaf de Pas en de Wellsche heeren hunne gronden bezochten werd daar gepleisterd, terwijl menige opgewekte jacht op zwart wild, op konijnen en waterwild van daar uitging.
Toch hadden de gronden aldaar nog weinig waarde. Tot de verkoop van het Wellsche kasteel en de bijbehoorende eigendommen verandering bracht.
Toen was inmiddels de ontginningskunst en de ontginningslust tot groote hoogte gestegen. Stonden vroeger pioniers als van Ophoven en anderen alleen in hun dankbaar vak en was menigeen niet geslaagd uit gebrek aan medewerking, de uitgestrekte moerassen en heidevelden kwamen na enkele wisselingen weer in handen van den groot-ontginner, den heer Maurits uit Düsseldorf. Deze zorgde voor afwatering, haalden de stoomploeg naar de streek en behandelde de gronden wetenschappelijk en naar behooren zooals vroeger bij het hooger gelegen huis meer gezien was geworden. Dat de gronden geschikt waren en bij goede behandeling tiendubbele waarde konden krijgen, was reeds gebleken bij de ontginningen rondom de Eendekooi te Well, waar mej. Phil. van Ophoven uitnemende resultaten kreeg, ook bij den heer Gerber meer op den Hamert aan, om van anderen niet te spreken.
Toen er eenmaal de krachtige hand aan geslagen was, veranderde het uitzicht der streek geheel: gronden waar slechts riet, heide en water was, leveren nu door groenbemesting, kalk en kunstmest, haver en rogge, krachtig, forsch en weelderig van wasdom. Er werden hoeven gebouwd, die met hun roode daken en groene vensters afwisseling en kleur brengen in de omgeving. 
En het land is effen en verbeidt zaad en oogst.
De heer Maurits is sinds eenige jaren in de rij der Nederlandsche ontginners getreden en heeft door zijne energie verdienstelijk werk gedaan. Zij, die in onze steden wonen en over de Maas hun landbouwbedrijf hebben, weten niet dat er aan onze grenzen zoo hard gewerkt en gearbeid wordt om de eertijds woeste gronden in vruchtbaar bouwland om te zetten. Dergelijke pogingen, met een goeden uitslag bekroond, dienen verder bekend gemaakt te worden. Zij zijn een voorbeeld van krachtsontwikkeling, oordeelkundige toepassing van het geleerde in den landbouw .en een aansporing voor kapitalisten, om het hunne in die richting te beproeven nu het nog tijd is.

A. F. van BEURDEN. Roermond.