Zoek

Het kasteel als noodwoning.

De familie Hannes Laarakker-Janssen kreeg vanaf 1 januari 1946 onderdak in het kasteel.

Na de evacuatie kwamen ook Karel en Grada Thissen-Klabbers hier met hun dochtertje Marij wonen. Ook zij zaten zonder onderkomen. Hier werd in 1946 dochter Roos geboren. Terug in Aijen kregen ze in 1948 zoon Gé. 

Wies Roncken-Brueren vertelde aan haar kinderen: Begin 1946 kwam het kasteel vrij in Well. Vader kon daar in de hoofdbouw - twee kamers rechts - met de Landbouwschool beginnen. Links woonde Laarakker. Wij kregen boven de poort drie grote zalen en een kleine keuken. De w.c. was beneden in de berging, een hele grote schuur. Er was weer een baby op komst en we kregen hulp in huis van een achternichtje. Huizenhoog lagen de granaten in ijzeren kisten langs de wegen. 

Op 10 oktober 1946 bezocht H. M. Koningin Wilhelmina ons dorp. Ze werd ontvangen op het kasteel.


 

In het voorjaar van 1946 spelen de 2 jarige Gé Laarakker en zijn grote zussen Greta en Nelly in de kasteeltuin.


 

19-04-1947

Aan de rechterhand liggen een portierswoning en een grote schuur waaruit een schimmige pastoor in gedachten verzonken wegsluipt. Een noodkerk als men goed kijkt. Onder een hoge poort door komen we op de binnenplaats van een uitgestrekt, hoefijzervormig voorgebouw. Als uitgestoken ogen, die ons in dromen vervolgen zullen, zien de holle vensteropeningen ons aan, deuren hangen scheef en wijd-gapend gunnen zij den vreemden bezoeker een blik in het binnenste van deze gecompliceerde bouwval. Trappen met kapotte treden duimendik onder het stof, zolderingen die naar beneden dreigen te storten, gordijnen van spinrag, die in alle richtingen de donkere ruimte doorsnijden en dan zowaar een levend wezen: een varken, dat tevreden knort te midden van de tachtig centimeter dikke muren van een middeleeuwse gevangenis met schaars licht en een zware uitgevreten ketting, waaraan eens mensen hebben gerukt en gekreund.
 Voor de open zijde van het hoefijzer ligt het eigenlijke kasteel binnen een tweede gracht, met de torens hoog oprijzend uit het water; „1637" lezen we ergens in het steen, maar later leren we, dat dit een aangebouwd deel is en dat een Franse graaf in 900 reeds met de bouw begon. In 1200 werd het kasteel Well voltooid. 
En thans….. Op de binnenplaats heeft men de keus uit vele deuren en open gangen en hier lijkt het niet al te gevaarlijk om een trap op te gaan, hoe vervallen en verwaarloosd alles er ook uitziet. '
 Wat is toereikend om een kasteel te veranderen in welhaast een ruïne? Onvoldoende beheer van een Duitsen eigenaar plus de achtereenvolgende inkwartiering van Nederlandse, Duitse, Amerikaanse en nog eens Nederlandse troepen; ziedaar het antwoord, dat gedeeltelijk op de muren van kamers en gangen is terug te vinden. De gehele oorlog van het begin tot het eind is hier - in opschriften - van commentaar voorzien, nu eens door de ene, dan weer door de andere legermacht.
  We wandelen door vertrekken als zalen, met pilaren, gebarsten, vaste spiegels en open haarden, die vol takken liggen; deze zijn door de kraaien door de schoorstenen naar beneden gesmeten. In een van de kamers vinden we een oude theetafel, waarop kopjes staan en een suikerpot. We lichten voorzichtig, alsof we iets verbodens doen, het deksel op: er zit suiker in! Een paar kamers verder ligt een kinderschoentje, bijna nieuw. Hoe komt dat hier? Dan weer kamers lang opschriften en primitieve wandtekeningen van soldaten, van drie nationaliteiten, die aan vrouwen en aan thuis dachten. In een vertrek, dat uitzicht geeft op het drassige kraaienbos en de buitenste slotgracht, liggen matrassen in de brede vensterbanken.
Woont hier dan iemand? We zoeken en eindelijk, na over de binnenplaats teruggegaan te zijn en een andere deuropening beproefd te hebben, vinden we.  De geur van vlees dat gebraden wordt, leidt ons naar een middelgroot, gemeubeld vertrek, waarin een grote, bejaarde vrouw met bruin haar en blozende wangen aan het strijken is.

 Een menselijk wezen

 „Neemt u ons niet. kwalijk, dat we zomaar door uw huis lopen!" stamelen we, verrast toch nog door de plotselinge aanwezigheid van een menselijk wezen. Maar excuses behoeft men niet lang uit te meten in deze gastvrije streek.
 „Komt u binnen!", zegt vrouw Laarakker, die sinds 1 Januari '46 met man en kinderen deze vervallen, verweerde wereld van steen en stof bewoont. „We hadden te kiezen tussen een kippenhok en een kasteel en we hebben het kasteel gekozen!" 
„En bevalt; het?"
„We hebben  geen spijt. Samenwonen is ook niet alles en als we nu eens iets weg willen zetten, nemen we er eenvoudig een kamer bij. Op het ogenblik hebben we in gebruik een kamer, een keuken, een bijkeuken, een fietsenhok en een washok. De was hangen we overal te drogen, al naar het uitkomt en in de bijgebouwen hebben we nog een paar varkens liggen”.
 “Waarom laat men er nier meer gezinnen in wonen?“
“Omdat alles lekt en tocht”. Onze kamers zijn zogenaamd noodhersteld, ofschoon er niet èèn sluitende deur en niet èèn sluitend raam is.
In de vloer zitten gaten waardoor ’s nachts de ratten Klein Duimpje komen spelen met ons voedsel. 's Morgens vind je het spoor van de broodkruimels of van de aardappelen, die ze hebben weggesleept". 

Verstoppertje spelen 

De kinderen kunnen prachtig verstoppertje spelen in deze doolhof en naar hartelust door de tientallen en nog eens tientallen kamers hollen. Kinderen, die niet in een kasteel wonen, kunnen zich helemaal niet voorstellen, wat een plezier je dààr kunt hebben! Maar vele zolders zijn zo oud, dat de kinderen Laarakker er doorzakken, als zij niet oppassen en overal bedreigen vuil en ongedierte de gezondheid der bewoners.
„Wij krijgen een nieuw huis", zegt de vrouw. „Op 1 Augustus Is het aanbesteed en een paar weken geleden zijn ze „al" begonnen te bouwen... Het gaat hier allemaal zo vlug, weet u! Enfin, we hebben ons kasteel voor nood."
Haar man is landbouwer en geen kleintje: een boer met 97 hectare grond is zeldzaam in deze buurt. Misschien komt het daardoor, dat we een langgerekte klacht te horen krijgen over de vele hoge belastingen. „Daarvoor weten ze je wel te vinden, maar dan moet je eens komen om hulp als je slecht woont," aldus de ontevreden kasteelvrouwe. In dat laatste heeft zij misschien gelijk. De oorlogsgetroffenen in Noord-Limburg weten er inderdaad alles van. En zo nemen we in mineur afscheid van de kamers met de zware, vergulde kroonlijsten, de heerlijke braadgeur en de rijzige vrouw die een kasteel voor een kippenhok koos en nog reden vindt tot klagen.

Dit is een hoekje van het verwaarloosde, hoefijzervormige voorgebouw, gezien uit het kasteel zelf, dat er niet veel beter uitziet.


 

Zo komt men in de onderaardse kerker, waar eertijds de gevangenen aan hun ketenen zuchtten. Thans houdt boer Laarakker er een varken.


 

De kinderen Laarakker: leren lezen van de honderden muren van hun ouderlijk kasteel. Ook de tegenwoordige bijkeuken heeft de Tommies tot logboek gediend.