Zoek

Landhoeve de Waai

Geschreven door historicus Martinus Joseph Janssen *Venray 11-01-1852 †Overloon 14-09-1934. Hij was van 1882-1901 kapelaan te Well, later pastoor in Meerlo.

Medegedeeld door M. J. Janssen.

Op een kwartier uur afstand van het dorp, aan den voor een veertigtal jaren nieuw aangelegden Rijksweg Venloo—Nijmegen ligt de deftige huizinge de groote Waai of enkel de Waai genoemd, naar den Maaskant van vruchtbare bouw- en weilanden omgeven. Van de andere zijde rust het oog op ruime heidevelden, waar, achter den Galgenberg het voor de Meyerijsche pelgrims naar Kevelaer zoo bekende Meir, met zijne sompige grasgronden en turfvennen zich uitstrekt.

Het goed dat reeds vroeg in handen van adellijke bezitters schijnt geweest te zijn, was in vorige eeuwe landhoeve, bierbrouwerij, jeneverstokerij en herberg met logement verbonden, wat het gedeeltelijk nog is.

Oudtijds komt het voor onder den naam hoff ter Waaijen, de Waeie, de groete Waijsen hoff, de Watje, en ontleend zijn naam aan eene wade, wadde of wed (Latijns: vadum), eene ondiepte waar men beesten watert of drenkt, in de nabijheid gelegen. Minder volmondig dan de bewoners van 't Maaswaalsche het woord woai, spreekt de Wellsche ingezetene zijn wèj uit, terwijl hij eene weide of beemd kortaf wijj, betitelt. De naamsaanduiding de groote weide, welke men thans in sommige aankondigingen leest, stemt dus niet overeen met de oude opgave, noch met de uitspraak dier plaatselijke benaming.

De nederzetting was voor dezen niet alleen tiendvrij, maar bezat zelf eene tiende in vruchten, welke uit de omliggende akkers geheven werd, en ten jare 1662 op voordracht der van Oijens partijen op 18 gulden gesteld.

De oude regenten-familie van Oeijen uit Venloo, welke zich later in Leuth (nu Pruissen) vestigde en naar een voormalig riddergoed zich d'Oeijen d'Altkriekenbeek noemde, was reeds in de 16e eeuw in bezit en voerde als wapenschild eene heraldische lelie omgeven van vijf bollen beide van keel op zilveren velde.

Uit het huwelijk van den licentiaat in de Rechten en Venloosch burgemeester Johan van Oeijen met Elisabeth Moetz, werd behalve den Leuther vicarius Seger Willem (†1671) en andere kinderen, een zoon geboren met name Joncker Wijnand van Oeije (†1697) aan welken als erfdeel de Waaisenhoof met tiende onder Well te beurt viel. Een kleindochter van Wienand voornoemd (kind van Seger Willem en van Eva Felicitas Perpetua von Voordt) Maria Agnes van Oeijen was gehuwd met Johan Frans Joseph von Kriekenbeek uit Ersdorp. Deze laatste ontving bij magescheijd van 18 Mei 1761 voor zijne minderjarige dochter Felicitas Perpetua als aandeel het Wellsche goed, en onderteekende nog in de jaren zeventig dier eeuw als groot geërfde der heerlijkheid de gemeenterekening.

De kruisheer Peter Antoon van Oeijen. procurator te Bruggen en sedert Januari 1753 tot aan zijn dood 1794 prior te Venlo, was een volle neef van baron von Kriekenbeek, en Maximliaan Gaspar Willem van Oeijen vroeger in Fransche dienst, kinderloos te Venloo 22 Nov. 1874 overleden, een bloedverwant in den vierden (of burgerlijk achtsten) graad.

In de jaren 1760 waren de echtelieden Barthel Caasen, een inwoner uit 't Opperkwartier of Aufland, en Catharina Duckers pachters van den hof, en schijnen in hooge gunst bij den baron gestaan te hebben. Bij den H. Doop van 's pachters tweelingen, 2 Mei 1764, Jan Frans Joseph en Gomarus Hyacint aanvaarde von Kriekenbeek het peterschap. Voor dezen en na hun vertrek bewoonde de oude Wellsche familie Hoeken de Waai en hield logement vooral voor voerlieden. In de eerste jaren van den Franschen tijd werd de hospes op eene zonderlinge manier bestolen door een aantal dieven die in den nacht voor de herberg kwamen en met de zwepen klapten als bekende voerlieden uit Nijmegen. De niets kwaads vermoedende dienstbode, welke alleen nog ter been was, opende de deur, doch werd terstond aan handen en voeten gebonden, en met een prop in den mond ter aarde geworpen, welk zelfde lot de overige bewoners, in hunne rust overvallen, ondergingen terwijl alles leeg geplunderd werd. De daders is men nogthans nimmer op het spoor gekomen. Ook tijdens de Fransche overheersching ging de adelijke bezitting door verkoop in andere handen over; Leonardus Peters lid van den Raad, gehuwd met Petronella Switten uit Grubbenvorst, zette  zelf de zaken op den ouden voet voort en liet het goed aan zijn zoon Gerardus Jacobus Peters (†1868).

Op een heeten Juli dag van het jaar 1727 sloeg de bliksem twee mannen Jacobus Goppis en Petrus Wolters dood ter neder, en werd ook tegelijkertijd de schuur der groote Waai door het hemelvuur verteerd. Ruim honderd één en veertig jaren later, 6 Mei 1869, werd andermaal de schuur en brouwerij door den bliksem vernield, doch werd nadien prachtig opgebouwd, gelijk vroeger reeds het woonhuis. Onder de luiden der Waai hield de befaamde baron de Scherpenseel in de woelige jaren van den Duitschen bond 1848 zijne voorlezingen om de Wellsche boeren en burgers te overreden; doch de geestdrift openbaarde zich alhier, zelfs in die dagen, alleen maar onder het ledigen der pottekens bier.

De kleine Waai.

Een weinig lager Maaswaarts aan de Broekstraat ligt de ouderwetsche hoeve 'de kleine Waai' behoorende aan de familie Coppis.

In 1626 den 24 April werd de bewoner Thijs 'op der cleijner waeijen' door den scholtis van den Schepeneed ontslagen en dat niet om eenige redenen 'van oneer offte verletsonge zijnes goeden naem en faem, maer alleen durch sijn onvermeugentheijt ende sijnen hoghen ouderdoms willen.

In vroegere tijden was dit goed belast, met 1/2 malder gerst, Weller maat aan het Sint Antonius broederschap; als onderpand stonden het huis, tuin en weidje te boek. De daarbij gelegene kruudpaars, dat is eene fabriek of pers om siroop uit karoten of wortelen te vervaardigen (wortelsiroop, wortelkruid bij de bevolking kruud genaamd) is ten jare 1883 gesloopt.

Meer info over deze familie op: Van Oeyen - Genealogie