Zoek

Onze Lieve Vrouwe van den Goeden Duik

In tal van Wellse woningen, in veel schuilplaatsen van onderduikers in Limburg en Brabant, hing in de bezettingstijd een plaat aan de wand van Onze Lieve Vrouw die onder haar mantel een knielend soldaat en een jongeman in burgerkleren beschermt. Als ze in nood raakten baden onze Limburgse onderduikers tot hun eigen speciale beschermheilige, Onze Lieve Vrouwe van den Goeden Duik.

Op veel plaatsen is zelfs een kapel of een ander monument opgericht ter nagedachtenis aan alle medeburgers die tijdens de Tweede Wereldoorlog genoodzaakt waren onder te duiken.

In de oorlogsjaren was het heel gebruikelijk om van 'duiken' te spreken in plaats van 'onderduiken'. 

In Well leerden de kinderen dit gebedje:

Maria spreid uw mantel uit.
Maak een beschermend dak daar uit.
Laat ons er allemaal onder staan.
Opdat wij niet verloren gaan.

Een oud soldaten lied: ONDER MARIA'S MANTEL.

Maria, spreid uw mantel wijd,
ons tot een schild en zekerheid,
laat ons daaronder veilig staan,
tot onze vijand is heengegaan.
Uw kleed is zo verrukkelijk wijd,
het dekt de ganse Christenheid;
tot aan het uiterst wereldend
is 't aller toevlucht, aller tent.
Als alle vijanden samengaan
en grimmig in onze rijen slaan,
blijf ons dan bij, wees onze speer,
dan leggen we iedere vijand neer.
Maria, kom, help ons, hoor ons lied,
neem uw Kind op uw arm en aarzel niet,
zend ons uw engelen, sterk en geducht,
dan slaan onze vijanden op de vlucht.
O Moeder der barmhartigheid,
houd boven ons uw kleed gespreid;
wij zijn dan goed beschermd, voorwaar,
bij dag en nacht, voor alle gevaar.
Zoete en al-goede,
neem ons in uw hoede.


 

Tijdens de oorlog schreef A. den Doolaard, die als redacteur van Radio Oranje vanuit Londen het oorlogsnieuws op de voet volgde, een aantal gedichten. Eén van de opvallendste daarvan is het gedicht 'Gebed tot Onze Lieve Vrouwe van den Goeden Duik'.
Hoe dit gedicht tot stand kwam, beschreef den Doolaard.

"Ik wierp me (...) met hartstocht op het radiowerk, tot ik in 1944 door de wrede verzadigingsbombardementen op Duitse steden in diepe twijfel raakte.
Ik wist met mijn naakte verstand dat de oorlog gewonnen moest worden, maar de middelen tot dit doel namen zulke barbaarse vormen aan dat ze mij een gewetensconflict bezorgden."

"Ik klaagde mijn nood aan een sympathieke Engelandvaarder, de Limburgse pater Bleys, want ik wist dat hij niet alleen veel onderduikers had gholpen maar ook onder zijn soutane handgranaten voor de Limburgse knokploegen had gesmokkeld. Hij zei, met zijn zachte g: 'Gij zit hier in het licht; denk dan allereerst aan hen die daarginds in het donker zitten. Ge moet eens iets opbeurends schrijven voor onze Limburgse onderduikers, al zijt ge dan niet katholiek. Ge weet toch dat ze, als ze in nood raken, bidden tot hun eigen speciale beschermheilige, Onze Lieve Vrouwe van den goede duik?"

Een aantal dagen later schreef A. den Doolaard: 

Gebed tot onze Lieve Vrouwe van den Goeden Duik.

Opgedragen aan Pater „Lodewijk", aalmoezenier der onderduikers in de provincie Limburg.

Sterre der Zee, schenk mij Uw hemellicht
Dat ik geruischloos sluipen kan langs 't pad
Naar 't hol, dat onder, varens ligt verborgen.
Moeder van God, schenk mij het vergezicht 
Van het geloof aan de eeuwigheid, opdat
Ik niet verzink in het moeras der zorgen. 

Heide en veen zijn nu mijn toevluchtsoord
Als eens voor U, de ruigte der woestijnen.
Weer heeft een vijand kinderen vermoord,
Weer moest een volk in slavernij verkwijnen,
Weer heeft een land aan vreemden toebehoord,
Weer kwam het juk de ticheldragers schrijnen.

Zoo 'k ooit gebeden heb in vol vertrouwen
Dat al mijn nooddruft diep begrijpen vond
Dan is het nu; Gij kent de striem der touwen;
Gij stond er bij, toen 't marteltuig Hem schond.
De diepste smart van ooit heeft U doorwond:
Gij zijt van aller leed de Lieve Vrouwe.

Gij deelt de smarten niet in groot en klein,
dat is 't geheim van 't Goddelijk mededoogen.
Hoevelen er ook onderduikers zijn,
Gij zijt hun aller weg reeds lang getogen:
Gij kent de veilige slaap in 't stroo der dorpen;
Gij kent de smart, weer te zijn uitgeworpen.

Gij deed het lang voor ons; Gij kent het al;
Gij kent het binnenst van een paardenstal,
Gij weet hoe mest ruikt en hoe hoeven klinken
Bij nacht, als schuiflend langs der kribbe rand
Een schim van onraad fluistert, en een hand
U meetrekt, tot de daken snel verzinken.

Gij kent de vlucht: 's daags hitte, 't nachtelijk vriezen,
Het angstig zweeten, als de kruisweg komt
Achter 't bedriegelijk dunne scherm der boomen;
Geluiden, die zich in den nacht verliezen; 
De schrik, wanneer een weg zich plotseling kromt 
En er een schildwacht roerloos staat te droomen.

Maar zoo ik niet geloof, dat steeds mijn ziel
Onkwetsbaar blijft, zelfs als des vijands loopen
Zich richten op mijn hart, dat aan Uw heilig
Gebed is toevertrouwd; — dan, nergens veilig
Ben ik een strooper, die zichzelf ging stroopen,
Een jager, die in de eigen strikken viel.

Sterre der zee, daal neer dus in mijn hart
En maak het stil, als vogels in hun nesten
Die argeloos het zwiepend zwerk vertrouwen.
Hoe ik ook zwerf, toch steeds ten langen leste
Kom ik tot U, die zijt van onze smart
En onzen goeden duik de Lieve Vrouwe.

Schenk Uw mild mededoogen aan de boeren;
Bewaar mijn voeten voor den valschen klem
Van hen, die met den Duitschen vijand hoeren.
Dan, elke dag als ik de dauw weer ruik
Zal ik U prijzen met gesmoorde stem
Gij, Lieve Vrouwe van den goeden Duik.


 

Deze regels mochten in 1944 niet gedrukt worden om redenen van veiligheid: 'Op onraad staan de wieken van de molen / De horens blazen onraad door het land'.  Dat onderduikers communiceerden via de stand van molenwieken was toen mogelijk nog een geheim. Met name in het oosten van Nederland werd in de Tweede Wereldoorlog de midwinterhoorn als waarschuwingssein gebruikt om onderduikers op de hoogte te stellen als er gevaar dreigde.